'Het is onze grond!'

Kinderen erven een stuk grond van hun overleden vader. Bij de grond
blijkt een samenwerkingsovereenkomst te horen. Die gaat over het ontwikkelen van die grond. De vader heeft hem gesloten met een groep zakenpartners. Zijn inbreng bestond uit de financiering. De bedoeling is de grond te ontwikkelen tot een recreatieterrein.
De zakenpartners willen na het overlijden van de vader verder met het ontwikkelen van hun project. Ze zoeken contact met de kinderen. Dat duurt en duurt, want die geven geen gehoor. Want de kinderen blijken geen enkele behoefte te hebben om met de partners samen te werken en in het project te investeren.
De zakenpartners kunnen zonder medewerking van de kinderen niet verder. De partners willen geld zien, maar de kinderen
voelen zich daar op geen enkele manier toe verplicht. ‘Het is onze grond! Waarom zouden we?’ Jaren van juridische procedures volgen. Zonder resultaat. Sterker nog, inmiddels kunnen ze elkaars bloed wel drinken.
Tijd voor mediation. Verwijten over en weer. De zakenpartners zijn ‘onbetrouwbaar’, de kinderen ‘verwende nesten’. Ze gaan elkaar bijna te lijf, zo hoog is de ruzie inmiddels opgelopen. In aparte gesprekken gaat de mediator aan de slag om vragenderwijs boven water te krijgen wat er gaande is.
Want er is iets aan de hand. De kinderen baseren zich op de samenwerkingsovereenkomst. Daarin staat:‘Wanneer de grond niet kan worden ontwikkeld valt deze toe aan de belegger’. De kinderen gaan ervan uit dat ‘de belegger’ betekent: hun vader; en inmiddels: de kinderen. Maar uit de gesprekken blijkt dat de grond ‘onverdeeld’ is.
‘Onverdeeld’ blijkt te betekenen dat de grond maar voor de helft van de kinderen is. Want het geld was in het project ingebracht door de vader, maar de grond is volgens het kadaster voor de helft eigendom van de zakenpartners. Terwijl de kinderen tot dat moment in alle oprechtheid denken dat de grond van hen is – en van niemand anders. Dat verandert de zaak.
Er is nog maar een uitweg. De grond uit de erfenis op naam van de erfgenamen zetten en
gezamenlijk mèt de zakenpartners verkopen. Jammer genoeg is de grond door de
veranderde markt weinig meer waard. De opbrengst weegt waarschijnlijk niet meer
op tegen de juridische kosten van bijna twintig jaar geruzie. Maar het conflict
is eindelijk uit de wereld.
blijkt een samenwerkingsovereenkomst te horen. Die gaat over het ontwikkelen van die grond. De vader heeft hem gesloten met een groep zakenpartners. Zijn inbreng bestond uit de financiering. De bedoeling is de grond te ontwikkelen tot een recreatieterrein.
De zakenpartners willen na het overlijden van de vader verder met het ontwikkelen van hun project. Ze zoeken contact met de kinderen. Dat duurt en duurt, want die geven geen gehoor. Want de kinderen blijken geen enkele behoefte te hebben om met de partners samen te werken en in het project te investeren.
De zakenpartners kunnen zonder medewerking van de kinderen niet verder. De partners willen geld zien, maar de kinderen
voelen zich daar op geen enkele manier toe verplicht. ‘Het is onze grond! Waarom zouden we?’ Jaren van juridische procedures volgen. Zonder resultaat. Sterker nog, inmiddels kunnen ze elkaars bloed wel drinken.
Tijd voor mediation. Verwijten over en weer. De zakenpartners zijn ‘onbetrouwbaar’, de kinderen ‘verwende nesten’. Ze gaan elkaar bijna te lijf, zo hoog is de ruzie inmiddels opgelopen. In aparte gesprekken gaat de mediator aan de slag om vragenderwijs boven water te krijgen wat er gaande is.
Want er is iets aan de hand. De kinderen baseren zich op de samenwerkingsovereenkomst. Daarin staat:‘Wanneer de grond niet kan worden ontwikkeld valt deze toe aan de belegger’. De kinderen gaan ervan uit dat ‘de belegger’ betekent: hun vader; en inmiddels: de kinderen. Maar uit de gesprekken blijkt dat de grond ‘onverdeeld’ is.
‘Onverdeeld’ blijkt te betekenen dat de grond maar voor de helft van de kinderen is. Want het geld was in het project ingebracht door de vader, maar de grond is volgens het kadaster voor de helft eigendom van de zakenpartners. Terwijl de kinderen tot dat moment in alle oprechtheid denken dat de grond van hen is – en van niemand anders. Dat verandert de zaak.
Er is nog maar een uitweg. De grond uit de erfenis op naam van de erfgenamen zetten en
gezamenlijk mèt de zakenpartners verkopen. Jammer genoeg is de grond door de
veranderde markt weinig meer waard. De opbrengst weegt waarschijnlijk niet meer
op tegen de juridische kosten van bijna twintig jaar geruzie. Maar het conflict
is eindelijk uit de wereld.